e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Muizen

Overzicht

Gevonden: 442

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buikpijn buikpijn: boekpijn (Muizen) ik heb buikpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
de berg afrollen afrollen: de berg afrolle (Muizen) de berg afrollen [ZND 41 (1943)] III-1-2
definitieve band reep: rīǝp (Muizen) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
deugniet deugniet van een kind: deugniet van een keent (Muizen) een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] III-1-4
deur deur: dø̄jr (Muizen) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
dissel dijsem: dęi̯sǝm (Muizen) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
doffer, mannelijke duif duifhaan/-hoorn: davon (Muizen) duif, mannetje [ZND 39 (1942)] III-4-1
dons, nestveren pulver: onduidelijk  pulver (Muizen) dons [ZND 35 (1941)] III-4-1
dooier doren: dōu̯rǝ (Muizen) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopjurkje doopmantel: du:pma:ntəl (Muizen), doopmanteltje: du:pmɛntəlkə (Muizen), dy:pmɛntəlkə (Muizen) doopkleed [RND] III-3-3