28963 |
vademen |
indoen:
endun (Q082p Munsterbilzen)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lęi̯f (Q082p Munsterbilzen),
vazel:
vǭ.zǝl (Q082p Munsterbilzen)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
ręi̯zǝlǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
34297 |
varken |
varken:
vɛ.rkǝ (Q082p Munsterbilzen),
vɛ.rǝkǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lē.pǝr (Q082p Munsterbilzen)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
broeiling:
bręi̯leŋ (Q082p Munsterbilzen)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
masten:
ma.stǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
fornuisketel:
fǝrnē̜ ̞.skī.ǝtǝl (Q082p Munsterbilzen)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
21083 |
varkenspoot |
varkenspoot:
dient als soepvlees
vɛ.rkəspoͅu̯t (Q082p Munsterbilzen)
|
het onderste gedeelte van de poot van een varken, te rekenen vanaf het spronggewicht [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
34372 |
varkenssnijder |
varkenssnijder:
vɛrkǝsnái̯ǝr (Q082p Munsterbilzen)
|
Persoon die varkens castreert. Deed aanvankelijk de boer zelf of de biggenhandelaar dit castreren, later werd hiervoor de veearts ingeschakeld. [N 76, 45; JG 1a; monogr.]
I-12
|