18591 |
zwartfluwelen haarbandje |
diadeem (<fr.):
diadèm (Q082p Munsterbilzen)
|
Versiersel. Voorwerpen die tot versiering dienen [sier(sel), smeer, (op)smuk, opmaak, opschik, tooi] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
28597 |
zwavelbloem |
solferbloem:
sǫ.lfǝrblom (Q082p Munsterbilzen)
|
Lichtgeel poeder van fijne zwavel. Zwavelbloem smelt men op zacht vuur. In de vloeibare zwavel steekt men een kaart. Men trekt die eruit en laat de zwavel verharden. Men steekt de kaart met zwavel op een stuk hout en steekt dit stuk in brand onder de korf. Door de zwavelreuk worden de bijen gedood (Lhoest, pag. 68). [N 63, 77d; JG 1a+1b]
II-6
|
28598 |
zwavelkaart |
solferkaart:
sǫ.lfǝrkǭ.rt (Q082p Munsterbilzen)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
33995 |
zweep |
klak:
klak (Q082p Munsterbilzen)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwimə (Q082p Munsterbilzen)
|
zwemmen [RND]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
koppel:
kopǝl (Q082p Munsterbilzen)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
21511 |
zweren |
zijn eed doen op:
ich wil er mene eet op doen (Q082p Munsterbilzen)
|
Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18045 |
zweren, etteren |
zweren:
daai won zal zweren (Q082p Munsterbilzen)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛ.rǝm (Q082p Munsterbilzen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwōͅt (Q082p Munsterbilzen)
|
zwoerd [Goossens 1c (1955b)]
III-2-3
|