e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munsterbilzen

Overzicht

Gevonden: 1290
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopriem kopriem: kǫprī.m (Munsterbilzen, ... ) Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] || Leren riempje van de halster dat achter de oren van het paard doorloopt. [JG 1a] I-10
korenmijt zetten mijten: męi̯tǝ (Munsterbilzen) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kort geknipt haar stoppels: stoppel (Munsterbilzen) Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)] III-1-1
kortademig kort: kot van oasem (Munsterbilzen) hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] III-1-2
kortmeel kort: kǫt (Munsterbilzen) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
koster koster: kistər (Munsterbilzen) koster [RND] III-3-3
kotelet, ribstuk karbonade: karmənoͅi̯ə (Munsterbilzen), kotelet: koͅrtəleͅtə (Munsterbilzen) karbonaden [Goossens 1a (1955)] || kotelet [Goossens 1a (1955)] III-2-3
koude bloem koude bloem: kā blūm (Munsterbilzen) Koude bloem heeft de temperatuur niet. [N 29, 16] II-1
kouter kouteren: kō.tǝrǝ(n) (Munsterbilzen) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag kraag: kroag (Munsterbilzen), krǭx (Munsterbilzen) Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] II-7, III-1-3