33929 |
kopriem |
kopriem:
kǫprī.m (Q082p Munsterbilzen, ...
Q082p Munsterbilzen)
|
Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] || Leren riempje van de halster dat achter de oren van het paard doorloopt. [JG 1a]
I-10
|
33092 |
korenmijt zetten |
mijten:
męi̯tǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
17797 |
kort geknipt haar |
stoppels:
stoppel (Q082p Munsterbilzen)
|
Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
18013 |
kortademig |
kort:
kot van oasem (Q082p Munsterbilzen)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
26630 |
kortmeel |
kort:
kǫt (Q082p Munsterbilzen)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
23274 |
koster |
koster:
kistər (Q082p Munsterbilzen)
|
koster [RND]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
karmənoͅi̯ə (Q082p Munsterbilzen),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (Q082p Munsterbilzen)
|
karbonaden [Goossens 1a (1955)] || kotelet [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
25535 |
koude bloem |
koude bloem:
kā blūm (Q082p Munsterbilzen)
|
Koude bloem heeft de temperatuur niet. [N 29, 16]
II-1
|
19621 |
kouter |
kouteren:
kō.tǝrǝ(n) (Q082p Munsterbilzen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
kroag (Q082p Munsterbilzen),
krǭx (Q082p Munsterbilzen)
|
Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|