26638 |
malooi |
baksel:
baksǝl (Q082p Munsterbilzen),
gebakte:
gǝbęqdǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
20205 |
man |
man:
man (Q082p Munsterbilzen, ...
Q082p Munsterbilzen)
|
man [RND], [RND]
III-3-1
|
33768 |
manen |
manen:
mǭ.nǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
34393 |
mannelijk schaap |
schaapsbok:
šoǝbzbok (Q082p Munsterbilzen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
hoorn:
hū.ən (Q082p Munsterbilzen)
|
Doffer. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
24204 |
mannelijke eend |
haan:
hǭǝn (Q082p Munsterbilzen),
weenderik:
wīǝndǝrek (Q082p Munsterbilzen)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|
24206 |
mannelijke gans |
haan:
hō.n (Q082p Munsterbilzen)
|
[A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
buq (Q082p Munsterbilzen),
geitenbok:
gē.tǝbok (Q082p Munsterbilzen)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
18585 |
mannenonderhemd |
lijfje:
laifke (Q082p Munsterbilzen)
|
Mannenondergoed [N 114 (2002)]
III-1-3
|
21271 |
markt |
markt:
meͅrət (Q082p Munsterbilzen),
schaains everde mert (Q082p Munsterbilzen)
|
Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || markt [RND]
III-3-1
|