e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munsterbilzen

Overzicht

Gevonden: 1290
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
metselaar metser: mę ̞tsǝr (Munsterbilzen) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
middag (s middags) noen: nōēn (Munsterbilzen) middag [RND] III-4-4
middendeel van het paard romp: ro.mp (Munsterbilzen) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden banden: bɛ̄n (Munsterbilzen) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
mijt afdekken dekken: dękǝ (Munsterbilzen) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mikə (Munsterbilzen) lonken (mikken) [RND] III-3-2
moe moeg: mi:ch (Munsterbilzen) moe [RND] III-1-2
moedig en opgewekt abeel: abī.l (Munsterbilzen) Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j] I-9
moer moer: mōr (Munsterbilzen) konijn, vrouwtje [Goossens 2a (1963)] III-2-1
moer van de asstroppen moer: mujǝr (Munsterbilzen) De moer waarmee de verschillende onderdelen van de asstroppen met elkaar verbonden worden. [JG, 1a] II-12