e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munsterbilzen

Overzicht

Gevonden: 1290

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bemesten mesten: męstǝ (Munsterbilzen) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
bergx bergen (mv.): mv.!  bérrəch (Munsterbilzen) berg (bergen) [RND] III-4-4
berrie be(e)r: bør (Munsterbilzen), bęr (Munsterbilzen) Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13
beschuit beschuit: məsxit (Munsterbilzen) de beschuit [N 29 (1967)] III-2-3
beschuitdeeg beschuitedeeg: mǝsxītǝndēx (Munsterbilzen) [N 29, 58] II-1
beschuitdoppen plaatjes: plętšǝs (Munsterbilzen) De vormen die bij het opbollen van beschuitdeeg gebruikt worden. [N 29, 59b; N 29, 59a] II-1
beschuitmeel lichte bloem: līxtǝ blum (Munsterbilzen) Meel voor het bereiden van beschuitdeeg. Momenteel wordt hier het beste meel voor gebruikt, vroeger wel eens tarwe- of griesmeel. [N 29, 57a] II-1
bevruchten vogelen: voxǝlǝ (Munsterbilzen) Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
bewerken van het deeg op de werktafel neerhouwen: nīárhōwǝ (Munsterbilzen), platduwen: plàtdǭwǝn (Munsterbilzen) De vraagstelling van N 29, 30b was: Welke bewerking ondergaat het deeg hier (op de werktafel): 1. platkloppen. 2. droogwerken. 3. doorslaan, 4. nog andere bewerkingen? Deze vraagstelling heeft de informanten toch wel problemen bezorgd bij de invulling. Woordtypen uit groep 4 en uit groep 1, 2 en 3 die per se iets anders aanduiden dan "platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan", zijn naar de desbetreffende lemmata overgebracht. In dit lemma zijn vooral de synoniemen van ..platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan" verwerkt. De voorrijs wordt beëindigd door de doorslag. Wanneer het deeg in de trog ligt, wordt het met de hand in stukken verdeeld, die gevouwen en gekneed worden, zodat het grootste gedeelte van het gevormde koolzuurgas en de gevormde alcohol eruit verwijderd worden (Schoep blz. 97). Door de doorslag wordt echter ook de kleefstof weer in aanraking ge-bracht met nieuw, ongebonden water, waardoor de nazwelling van de kleefstof bevorderd wordt. Hierdoor wordt het deeg droger (Schoep blz. 98). [N 29, 30b; N 29, 34; monogr.] II-1
bezem bessem: bɛsǝm (Munsterbilzen), bezem: be̞ͅsəm (Munsterbilzen) bezem [RND] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b] I-4, III-2-1