e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munsterbilzen

Overzicht

Gevonden: 1290
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pand, bed pand: pa.nt (Munsterbilzen  [(drie m)]  ), pān (Munsterbilzen), pandje: pɛ̄njtšǝs (Munsterbilzen  [(drie m)]  ) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
paren van de duiven paren: pō.rə (Munsterbilzen) Paren [van de duiven]. [Goossens 1a (1955)] III-3-2
parfum reuksel: reiksel (Munsterbilzen) Parfum. Reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur, reuksel] [N 114 (2002)] III-1-3
pasmodel model: mǝdęl (Munsterbilzen) Kledingstuk dat tot model dient voor een ander kledingstuk of naar grondpatroon uitgevoerd model in dunne katoen, bedoeld als hulpmiddel voor het controleren van de pasvorm (Het Beste Naaiboek, pag. 496). [N 62, 5] II-7
passen mikken: mekǝn (Munsterbilzen), mikken (Munsterbilzen) Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)] II-7, III-1-3
pastoor pastoor (<lat.): pastu.ur (Munsterbilzen) pastoor [RND] III-3-3
pater pater (lat.): poͅ:tər (Munsterbilzen) pater [RND] III-3-3
peen, wortel wortelen: wottele (Munsterbilzen) I-7
peperkoekdeeg peperkoekdeeg: pępǝrkukdēx (Munsterbilzen) Volgens de informant van L 321 laat men een mengsel van roggebloem, honing, druivesuiker, water, oude koek een dag liggen. Vervolgens worden er ammonium en koolzuur bijgevoegd en wordt het gehele mengsel goed bewerkt. Dit laat men enige weken rusten waarna men begint met het opbraken van het peperkoekdeeg, telkens weer. Als het deeg plat is, wordt het opgerold en opnieuw gebraakt, totdat het taai is. Dezelfde vormen als voor taai-taai worden hiervoor gebruikt. [N 29, 88; N 29, 88a] II-1
peperkoekkruiden kaneel: kǝnēl (Munsterbilzen) De kruiden die in peperkoekdeeg worden verwerkt. In vraag N 29, 88b werd gevraagd naar "grondstoffen voor peperkoekdeeg". Uit de melée van antwoorden zijn twee lemmata gedistilleerd nl. ''peperkoekkruiden'' en ''zoetstof voor peperkoek''. Niet in deze twee lemmata zijn opgenomen de benamingen voor ingrediënten als "potas", "druiven", "eieren", "ammoniak", "zout", "alkali", "mel", "boter", "maagzout", "water", "oude koek", "bruine zemels".' [N 29, 88b] II-1