| 30045 |
betonijzer |
betonijzer:
[beton]īzǝr (Q022p Munstergeleen),
vlechtijzer:
vlɛx˱īzǝr (Q022p Munstergeleen)
|
Metalen staven die in het beton worden aangebracht. Beton dat op deze wijze is versterkt, kan beter de erop uitgeoefende buig- en trekspanningen opnemen. De afzonderlijke staven van betonijzer noemde men in Q 83 'ijzers' ('ęjzǝrs'). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 51b]
II-9
|
| 30047 |
betonmolen |
betonmolen:
[beton]mø̄lǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.]
II-9
|
| 30040 |
betonzand |
betonkiezel:
bǝtonkezǝl (Q022p Munstergeleen)
|
Grove, kiezelachtige zandsoort die wordt gebruikt bij de bereiding van beton. 'Maaszand' was volgens de invuller uit L 316 een grove zandsoort. Zie ook het lemma 'Metselzand'. [N 30, 48]
II-9
|
| 18378 |
beugeltas |
beugeltas:
beugeltesj (Q022p Munstergeleen)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 24561 |
beuk |
beuk:
beuk (Q022p Munstergeleen)
|
beuk [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 19259 |
bevel |
bevel:
bevel (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen)
|
bevel [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
| 33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerhok:
vōrhǫk (Q022p Munstergeleen)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
| 19613 |
bezem |
bezem:
bɛsəm (Q022p Munstergeleen)
|
bezem [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 21299 |
bezoek |
bezoek:
bezeuk (Q022p Munstergeleen)
|
bezoek [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 17996 |
bibberen |
razelen:
razele (Q022p Munstergeleen)
|
bibberen, bibberen [SGV (1914)]
III-1-2
|