e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linnen, linnengoed lijnen: linǝ (Munstergeleen) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lip lip: lup (Munstergeleen, ... ) lip [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
list fint: fint (Munstergeleen) fint (list, barstje) [SGV (1914)] III-1-4
litteken lijmteken: liemteike (Munstergeleen) litteken [SGV (1914)] III-1-2
long long: long (Munstergeleen), longe (Munstergeleen) long [SGV (1914)] || longen [SGV (1914)] III-1-1
loof blader: blaar (Munstergeleen), lover: louver (Munstergeleen) bladeren [SGV (1914)] || loof [SGV (1914)] III-4-3
loofbomen (alg.) bosgoed: boesgaad (Munstergeleen), bosjgood (Munstergeleen) Welke dialectbenamingen van loofhoutgewassen kent u? [N 74 (1975)] III-4-3
looi looi: loj (Munstergeleen) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: lø̄jǝ (Munstergeleen) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
loops loops: luipsj (Munstergeleen), løͅi̯pš (Munstergeleen) loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1