29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛtsǝlē̜r (Q022p Munstergeleen)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mętsǝlǝ (Q022p Munstergeleen),
mɛtsǝlǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metseltouw:
mętsǝltǫw (Q022p Munstergeleen)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
29996 |
metselzand |
grove zand:
grǭvǝ zantj (Q022p Munstergeleen),
kiezelzand:
kezǝlzantj (Q022p Munstergeleen),
maaszand:
mās˲zantj (Q022p Munstergeleen),
metselzand:
mętsǝlzantj (Q022p Munstergeleen),
pommelzand:
pumǝlzantj (Q022p Munstergeleen)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
17838 |
middagdutje |
ungeren (zn.):
onjere (Q022p Munstergeleen)
|
middagdutje [SGV (1914)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
ungeren (ww.):
onjere (Q022p Munstergeleen)
|
middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middagunjere:
middig-ōōnjərə (Q022p Munstergeleen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 tot 12 uur 30 [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24352 |
mier |
aamzeik:
aomzeik (Q022p Munstergeleen)
|
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
aamzeikei:
aomzeikeij (Q022p Munstergeleen)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
aamzeikennest:
aomzeikenès (Q022p Munstergeleen)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|