29952 |
pik |
pik:
pek (Q022p Munstergeleen)
|
Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.]
II-9
|
33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛlǝf˱bęnjǝr (Q022p Munstergeleen)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
30050 |
piketten |
piketjes:
pikętjǝs (Q022p Munstergeleen)
|
De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b]
II-9
|
24225 |
pimpelmees |
blauwe bijmees:
blauwbiemeis (Q022p Munstergeleen)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17670 |
pink |
pink:
peŋk (Q022p Munstergeleen)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20]
I-11
|
24881 |
pinksterbloem |
lieveherehandje:
lēvǝnērǝhɛntjǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.]
I-5
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
Pinkste (Q022p Munstergeleen)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
24364 |
pissebed |
molenvarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
meulevèrkə (Q022p Munstergeleen)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kêêr (Q022p Munstergeleen)
|
kern [SGV (1914)]
I-7
|
24968 |
plaats, ruimte |
plaats:
plaatsj (Q022p Munstergeleen)
|
plaats [SGV (1914)]
III-4-4
|