20748 |
bladerdeeg |
schilferdeeg:
sjilverdeig (Q022p Munstergeleen)
|
Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24827 |
bladknop |
binnenoog:
binne-ouge (Q022p Munstergeleen),
buitenoog:
boete-ouge (Q022p Munstergeleen),
oog:
oug(e) (Q022p Munstergeleen)
|
Hoe noemt u: de bladknoppen waaruit de scheuten of loten tevoorschijn komen (oog) [N 74 (1975)] || Hoe noemt u: de verschillende soorten ogen (buitenoog, binnenoog, slapend oog, eindoog) [N 74 (1975)]
III-4-3
|
19978 |
blaffen |
bletsen:
bletsjen (Q022p Munstergeleen)
|
blaffen [SGV (1914)]
III-2-1
|
34405 |
blaten |
meken:
mē̜kǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24473 |
blauwe bosbes |
wummer:
wummer (Q022p Munstergeleen)
|
boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
29815 |
blauwe steen |
helle steen:
hɛlǝ štęjn (Q022p Munstergeleen)
|
Baksteen die tijdens het bakken gerookt werd en dientengevolge een blauwe tint heeft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛblauwstokenɛ in de paragraaf over de vervaardiging van dakpannen. Schuddinck (pag. 84) merkt over dit soort stenen op dat ze in een zgn. ɛblauwe ovenɛ worden gebakken. Men steekt daarbij groen elzehout in de stookgaten v√≥√≥r de oven afgekoeld is. De stenen blijven enkele dagen in de rook van het elzenhout en worden daardoor in- en uitwendig blauw. De invuller uit L 210 vermeldt dat rook niet van invloed is op de kleur steen, maar de kwaliteit of soort klei: rivierklei (kalkhoudend) bakt geel; bergklei (ijzerhoudend) bakt rood; bergklei waaronder vette klei (l√∂ss) is gemengd, bakt blauw.' [N 30, 52c]
II-8
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (Q022p Munstergeleen),
hé zuut bleik ôêt (Q022p Munstergeleen)
|
bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
17987 |
bleek, flets zien |
bleek uitzien:
hé zuut bleik ôêt (Q022p Munstergeleen)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
29824 |
bleke steen |
bleek gebakken brik:
blęjk ˲gǝbakǝ brek (Q022p Munstergeleen)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|
19344 |
blij |
blij:
bliej (Q022p Munstergeleen)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|