34494 |
scharrelen |
scharrelen:
šarǝlǝ (Q022p Munstergeleen)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
kraaien:
krēēë (Q022p Munstergeleen),
kraaien van het lachen:
krēēë van ⁄t lagge (Q022p Munstergeleen)
|
bescheuren, iets bescheuren in de betekenis van erbij scheuren van het lachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
17800 |
schede |
schede:
sjei (Q022p Munstergeleen)
|
scheede [SGV (1914)]
III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
līf (Q022p Munstergeleen)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17774 |
scheen |
scheen:
sjeen (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen)
|
scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34587 |
schei |
scheien:
šęi̯ǝn (Q022p Munstergeleen)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
26514 |
scheiplank |
schot:
schot (Q022p Munstergeleen)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
sjèjje (Q022p Munstergeleen),
schimpen:
sjimpe (Q022p Munstergeleen)
|
schelden [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
30021 |
schelpkalk |
schelpenkalk:
šɛlǝpǝkalǝk (Q022p Munstergeleen)
|
Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a]
II-9
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sjinkel (Q022p Munstergeleen)
|
schenkel [SGV (1914)]
III-2-3
|