e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spruiten spruiten: sjprôête (Munstergeleen) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruitkool, spruitje spruiten: sjproete (Munstergeleen, ... ) [N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)] I-7
spruitpot kwelpot: kwɛlpot (Munstergeleen) Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129] I-11
spuiten sproetsen: sjproetse (Munstergeleen) spuiten [SGV (1914)] III-4-4
staakbonen rijzererwten: rîsererte (Munstergeleen) [N P (1966)] I-7
staakijzer van de rosmolen spil: špel (Munstergeleen) De verticaal onder de molenstenen geplaatste, vaak van ijzer vervaardigde spil die de loper aandrijft. Zie ook de lemmata ɛstaakijzer van de windmolenɛ en ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N D, 17] II-3
staan staan: sjta͂n (Munstergeleen), sjtoan (Munstergeleen) staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-1-2
staart staart: sjtart (Munstergeleen, ... ), štart (Munstergeleen) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] I-11, III-4-2
stad stad: sjtad (Munstergeleen) stad [SGV (1914)] III-3-1
stal stal: štal (Munstergeleen) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6