21007 |
spruiten |
spruiten:
sjprôête (Q022p Munstergeleen)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjproete (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
34286 |
spruitpot |
kwelpot:
kwɛlpot (Q022p Munstergeleen)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
17910 |
spuiten |
sproetsen:
sjproetse (Q022p Munstergeleen)
|
spuiten [SGV (1914)]
III-4-4
|
33515 |
staakbonen |
rijzererwten:
rîsererte (Q022p Munstergeleen)
|
[N P (1966)]
I-7
|
26676 |
staakijzer van de rosmolen |
spil:
špel (Q022p Munstergeleen)
|
De verticaal onder de molenstenen geplaatste, vaak van ijzer vervaardigde spil die de loper aandrijft. Zie ook de lemmata ɛstaakijzer van de windmolenɛ en ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N D, 17]
II-3
|
17819 |
staan |
staan:
sjta͂n (Q022p Munstergeleen),
sjtoan (Q022p Munstergeleen)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
sjtart (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen),
štart (Q022p Munstergeleen)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
21272 |
stad |
stad:
sjtad (Q022p Munstergeleen)
|
stad [SGV (1914)]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
štal (Q022p Munstergeleen)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|