id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32913 | steunhoutjes tussen steel en balk | stijpjes: štipkǝs (Munstergeleen) | Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c] I-3 |
34622 | steunpaal voor opgeslagen hoogkar | vork: vōrk (Munstergeleen) | Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82] I-13 |
20151 | stiefdochter | stiefdochter: štēf˂doͅxtər (Munstergeleen), stiefkindje: štēfkeͅntj (Munstergeleen) | stiefdochter [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20341 | stiefkinderen | stiefkinder: štēfkeͅnjər (Munstergeleen) | stiefkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20340 | stiefmoeder | stiefmam: štēfmam (Munstergeleen), stiefmem: štēfmɛm (Munstergeleen), stiefmoeder: štēfmōdər (Munstergeleen) | stiefmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20338 | stiefouders | stiefouders: štēfau̯ərs (Munstergeleen) | stiefouders [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20339 | stiefvader | stiefpap: štēfpap (Munstergeleen), stiefvader: štēf˃vādər (Munstergeleen) | stiefvader [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20342 | stiefzoon | stiefzoon: štēf˃zōn (Munstergeleen) | stiefzoon [DC 05 (1937)] III-2-2 |
19308 | stiekem | achterrugs: achterruks (Munstergeleen), heimelijk: heimelik (Munstergeleen) | achterbaks [SGV (1914)] || geniepig [SGV (1914)] III-1-4 |
34050 | stier | duur: dȳr (Munstergeleen), stier: štīr (Munstergeleen) | Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11 |