34655 |
bok van het rijtuig |
bok:
bǭk (Q022p Munstergeleen),
zitje:
zetjǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhood (Q022p Munstergeleen)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
dop:
den dop (Q022p Munstergeleen)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pels (Q022p Munstergeleen)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
bonte plag:
bòntje plak (Q022p Munstergeleen)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24124 |
bonte kraai |
grijze kraai:
grieskrao (Q022p Munstergeleen)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pelskraag (Q022p Munstergeleen)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsmantel:
palsmantjel (Q022p Munstergeleen)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boum (Q022p Munstergeleen),
buim (mv.):
buim (Q022p Munstergeleen)
|
boom [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
fruitwei:
frøͅi̯t[wei} (Q022p Munstergeleen),
wei:
wei}* (Q022p Munstergeleen)
|
I-7
|