20746 |
tulband |
radong:
redong (Q022p Munstergeleen),
tulband:
tulbandj (Q022p Munstergeleen)
|
Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20116 |
turfmolm |
snoef:
sjnoef (Q022p Munstergeleen),
snuif:
šnūf (Q022p Munstergeleen)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|
32958 |
tweede klaveroogst |
tweede snid:
twēǝdǝ šnēt (Q022p Munstergeleen)
|
In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c]
I-3
|
33122 |
tweede laag schoven van het dorsbed |
dobbel bed:
dǫbǝl be̜t (Q022p Munstergeleen)
|
De specifieke benaming van de tweede laag schoven, bestaande uit twee rijen die met de koppen naar elkaar toe liggen, zoals die op de eerste rij van het vorige lemma wordt gelegd. Zeer vaak is de benaming van deze bovenste laag dezelfde als die van het bed als geheel; dan is die benaming hier niet herhaald; zie het lemma ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' (6.1.16). In L 159a wordt nog aangetekend dat "de aren van de tweede laag veerden op de eerste rij, en door dit veren lieten de korrels beter los". Zie afbeelding 11, b. [N 14, 17c; monogr.]
I-4
|
24495 |
twijg, jonge tak |
tweejarige (tak):
2 jeurige (Q022p Munstergeleen)
|
Hoe noemt u: twee- en meerjarige twijgen (takken) [N 74 (1975)]
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
unne:
unne (Q022p Munstergeleen)
|
I-7
|
20758 |
uienpannenkoek |
ajuinenkoek:
unnekook (Q022p Munstergeleen)
|
Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33788 |
uier |
udder:
ødǝr (Q022p Munstergeleen)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
uul (Q022p Munstergeleen)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|
33185 |
uiteen poten |
uitereen:
utǝręi̯n (Q022p Munstergeleen)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|