e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uithoren uitvissen: oetvössje (Munstergeleen) uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitneembaar frontje befje: befke (Munstergeleen) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitschelden schelden: sjèjje (Munstergeleen) schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitvoerder uitvoerder: ūt˲vø̄rdǝr (Munstergeleen) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitwerpselen van koeien flat: flat (Munstergeleen), flater: flātǝr (Munstergeleen) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
uitzetplanken zijplanken: zi.plɛŋk (Munstergeleen) De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c] II-9
unster haakponder: hangt men in een hoek op een standaard  hoakpunjer (Munstergeleen) Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)] III-3-1
urine pis: pis (Munstergeleen), zeik: zęi̯k (Munstergeleen) urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
urineren pissen: pisse (Munstergeleen), zeiken: zęi̯kǝ (Munstergeleen) urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
vaars vaars: vē̜š (Munstergeleen), vɛš (Munstergeleen) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11