19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvy(3)̄s (Q022p Munstergeleen)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18217 |
vod |
lommel:
lommel (Q022p Munstergeleen),
lommele (Q022p Munstergeleen)
|
vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
lommelenman:
lommeleman (Q022p Munstergeleen)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
33268 |
voederwikke |
voederwikke:
vōrwekǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
30158 |
voeger |
voeger:
vōgǝr (Q022p Munstergeleen)
|
De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.]
II-9
|
30167 |
voegijzer met gekarteld blad |
siertroffel:
sērtrofǝl (Q022p Munstergeleen)
|
Voegijzer om specie tussen hardstenen aan te brengen. Zie ook afb. 45a. Van Houcke (pag. 423) merkt over dit type voegijzer op: ø̄Wanneer hardsteenen van gemiddelden omvang op elkander moeten staan, stelt men, meest droog, soms met eene kleine hoeveelheid mortel, den bovensten steen op houten spieën; zoo doende wordt deze steen, zonder moeite op de door het plan aangewezen plaats gezet: doch hij rust op geen mortelbed; met het voegijzer (plat getand ijzer) wordt de mortel op de gansche oppervlakte der laag gestoken en dit wel door het heen en weer te trekken tusschen de voeg.ø̄ In L 290 werd het voegijzer met gekarteld blad gebruikt voor 'siersmeerwerk' ('sēršmērwęrǝk'). Ook de woordtypen 'siertroffel' (Q 22, Q 113), 'verzierungstroffel' (Q 222) en 'sierijzer' (Q 78) wijzen daarop. [N 30, 8c; monogr.]
II-9
|
30168 |
voegkrabber |
voegenkrabber:
vōgǝkrabǝr (Q022p Munstergeleen)
|
IJzeren haak met handvat waarmee voegen worden uitgekrabd. Zie ook afb. 49b. Van Houcke (pag. 423) merkt over de 'voegkrabber' op: ø̄Dient om de voegen open te maken opdat het voegwerk deugdelijk zij, doordien de mortel dieper in de openstaande voeg kan gestreken worden.ø̄ Voegwerk verwijderen met behulp van het voegijzer werd in P 176 'uitkitsen' ('ātkitsǝ') genoemd. [N 30, 8e]
II-9
|
30163 |
voegmortel |
voegspijs:
vōxšpīs (Q022p Munstergeleen)
|
De mortel die wordt gebruikt bij het voegen van metselwerk. Voor voegwerk aan gevelmuren wordt doorgaans een zo schraal mogelijke specie gebruikt. Te vette voegspecie heeft tot gevolg dat deze na het drogen sterk gaat krimpen waardoor, vooral bij vorst, de voeg zal uitvallen. Om voegspecie te maken gebruikte men in P 176 'voegzavel' ('vuxzǭvǝl') of 'molzavel' ('mǫlzǭvǝl'), zand uit Mol. [N 30, 38e; monogr.; div.]
II-9
|
30164 |
voegspijker |
voegijzer:
vōx˱īzǝr (Q022p Munstergeleen)
|
Lang smal ijzer met handvat, waarmee in het gezicht blijvende voegen tussen de stenen worden afgewerkt. Men gebruikt platte, holronde en vierkante voegspijkers alnaargelang de aard van het voegwerk. Zie ook afb. 45c. Het woorddeel 'lint-' in het woordtype 'lintvoeger' (L 364) verwijst naar de horizontale voeg van metselwerk, de zgn. 'lintvoeg'. In P 176 wordt het woordtype 'voeger' gebruikt voor de ø̄voegspijkerø̄; een ijzer om voegwerk te verwijderen noemt men een 'voegijzer'. Zie ook het lemma 'Voegkrabber'. [N 30, 8f; monogr.; N 32, 33a]
II-9
|
34280 |
voer |
voer:
vōr (Q022p Munstergeleen)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|