| 32691 |
zaaivoren, diep ploegen |
akkeren:
akǝrǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
| 18316 |
zak in de onderrok |
rokkentas:
ròkketesj (Q022p Munstergeleen)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18324 |
zak op een schort |
scholkentas:
sjolketesj (Q022p Munstergeleen)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18186 |
zakdoek |
snuifplag:
snoefplak (Q022p Munstergeleen),
tassenplag:
tesjeplak (Q022p Munstergeleen)
|
neusdoek [SGV (1914)] || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 23226 |
zalig |
zalig:
zièlig (Q022p Munstergeleen)
|
zalig [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zanjtj (Q022p Munstergeleen)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 30152 |
zandsteen |
kunrader steen:
kønrǭdǝr štęjn (Q022p Munstergeleen),
zandsteen:
zantjštęjn (Q022p Munstergeleen)
|
Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56]
II-9
|
| 33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (Q022p Munstergeleen)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
| 24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
liester (Q022p Munstergeleen)
|
lijster [SGV (1914)]
III-4-1
|
| 21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
zanike (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen)
|
zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|