23315 |
aardmannetje (kabouter) |
kaboutermannetje:
kaboutermenneke (Q022p Munstergeleen)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
schikschouderen:
sjiksjouwere (Q022p Munstergeleen),
schouderrompelen:
sjoerumpele (Q022p Munstergeleen)
|
aarzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
roeten oas (Q022p Munstergeleen)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
19021 |
achterdocht |
achtergedanken:
achtergedanke (Q022p Munstergeleen)
|
achterdocht [SGV (1914)]
III-1-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
reken:
rɛ̄kǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
31587 |
achternaafband |
ring:
ring (Q022p Munstergeleen)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
20156 |
achternicht |
nevenkinder:
achternichten
nēͅvəkeͅnjər (Q022p Munstergeleen)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
31585 |
achterschijf |
stootplaat:
štoǝtplāt (Q022p Munstergeleen)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achterste:
echeste (Q022p Munstergeleen)
|
achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
34584 |
achterwand |
achterbred:
axtǝrbrɛ̄t (Q022p Munstergeleen),
stop:
štǫp (Q022p Munstergeleen),
žtop (Q022p Munstergeleen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|