e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

Gevonden: 2500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
cirkel, kring cirkel: cirkel (Munstergeleen), ring: rink (Munstergeleen) cirkel [SGV (1914)] || kring [SGV (1914)] III-4-4
coccidiosis (het) geel: ǝt gē̜ǝl (Munstergeleen) Ziekte veroorzaakt door coccen. Coccidiosis aan de dunne darm, kuikendiarree. [N 19, 64] I-12
colbertjasje korte jas: korte jas (Munstergeleen) colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)] III-1-3
commode, ladenkast commode: koͅmu̯at (Munstergeleen) commode [SGV (1914)] III-2-1
communietaart communiekoek: Pronkgebak wat hier met gelegenheden wordt gebakken wordt hier ook zo geneoemd naar de aard of het feest hiervan.  kemmūniekook (Munstergeleen), geboortekoek: Pronkgebak wat hier met gelegenheden wordt gebakken wordt hier ook zo geneoemd naar de aard of het feest hiervan.  gebaortekook (Munstergeleen), sterfbrood: Pronkgebak wat hier met gelegenheden wordt gebakken wordt hier ook zo geneoemd naar de aard of het feest hiervan. Bij begrafenissen, enz.  sjterfbroad (Munstergeleen), trouwkoek: Pronkgebak wat hier met gelegenheden wordt gebakken wordt hier ook zo geneoemd naar de aard of het feest hiervan.  trouwkook (Munstergeleen) Hoog pronkgebak, opgebouwd uit roombolletjes, soesjes, of schuimpjes, met bovenop een suikeren beeldje, speciaal voor communiefeesten (opzat, opzats?) [N 16 (1962)] III-2-3
compagnie compagnie (fr.): compenie (Munstergeleen) compagnie [SGV (1914)] III-3-1
concert concert (fr.): concèr (Munstergeleen) concert [SGV (1914)] III-3-2
congregatie congregatie: congregaasje (Munstergeleen) congregatie [SGV (1914)] III-3-3
cultivator, extirpator cultivator: køltǝvātǝr (Munstergeleen), extirpator: ɛkspātǝr (Munstergeleen) De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.] I-2
daas (tabanidae) praam: praam (Munstergeleen) daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] III-4-2