25000 |
cirkel, kring |
cirkel:
cirkel (Q022p Munstergeleen),
ring:
rink (Q022p Munstergeleen)
|
cirkel [SGV (1914)] || kring [SGV (1914)]
III-4-4
|
34517 |
coccidiosis |
(het) geel:
ǝt gē̜ǝl (Q022p Munstergeleen)
|
Ziekte veroorzaakt door coccen. Coccidiosis aan de dunne darm, kuikendiarree. [N 19, 64]
I-12
|
18518 |
colbertjasje |
korte jas:
korte jas (Q022p Munstergeleen)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19823 |
commode, ladenkast |
commode:
koͅmu̯at (Q022p Munstergeleen)
|
commode [SGV (1914)]
III-2-1
|
20747 |
communietaart |
communiekoek:
Pronkgebak wat hier met gelegenheden wordt gebakken wordt hier ook zo geneoemd naar de aard of het feest hiervan.
kemmūniekook (Q022p Munstergeleen),
geboortekoek:
Pronkgebak wat hier met gelegenheden wordt gebakken wordt hier ook zo geneoemd naar de aard of het feest hiervan.
gebaortekook (Q022p Munstergeleen),
sterfbrood:
Pronkgebak wat hier met gelegenheden wordt gebakken wordt hier ook zo geneoemd naar de aard of het feest hiervan. Bij begrafenissen, enz.
sjterfbroad (Q022p Munstergeleen),
trouwkoek:
Pronkgebak wat hier met gelegenheden wordt gebakken wordt hier ook zo geneoemd naar de aard of het feest hiervan.
trouwkook (Q022p Munstergeleen)
|
Hoog pronkgebak, opgebouwd uit roombolletjes, soesjes, of schuimpjes, met bovenop een suikeren beeldje, speciaal voor communiefeesten (opzat, opzats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21308 |
compagnie |
compagnie (fr.):
compenie (Q022p Munstergeleen)
|
compagnie [SGV (1914)]
III-3-1
|
22829 |
concert |
concert (fr.):
concèr (Q022p Munstergeleen)
|
concert [SGV (1914)]
III-3-2
|
23202 |
congregatie |
congregatie:
congregaasje (Q022p Munstergeleen)
|
congregatie [SGV (1914)]
III-3-3
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltǝvātǝr (Q022p Munstergeleen),
extirpator:
ɛkspātǝr (Q022p Munstergeleen)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
praam:
praam (Q022p Munstergeleen)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)]
III-4-2
|