24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
ei körke (Q022p Munstergeleen),
eikŭôrke (Q022p Munstergeleen),
eekkatsje:
eiketske (Q022p Munstergeleen)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
kwert:
kwêrt (Q022p Munstergeleen)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
spat:
špat (Q022p Munstergeleen)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
34541 |
een ei afpellen |
schellen:
šęlǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
bekijken:
bǝkīkǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
34523 |
een haan snijden |
snijden:
šniǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (Q022p Munstergeleen)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
ūt˲zętǝ (Q022p Munstergeleen)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
paar sjoon (Q022p Munstergeleen)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
sokken:
zökke (Q022p Munstergeleen)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|