18696 |
gesteven voorstuk van een overhemd |
voorfront:
veurfrontj (Q022p Munstergeleen)
|
voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18543 |
gestreepte broek |
fantasiebroek:
fantesiebrook (Q022p Munstergeleen)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
gemarteld (Q022p Munstergeleen)
|
gemartel [SGV (1914)]
III-1-4
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getuge (Q022p Munstergeleen)
|
getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33388 |
getuigrek |
haamhanger:
hāmhɛŋǝr (Q022p Munstergeleen),
zadelhanger:
zālhɛŋǝr (Q022p Munstergeleen)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
gevangenis (Q022p Munstergeleen)
|
gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
gêven (Q022p Munstergeleen)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (Q022p Munstergeleen)
|
gevoelig [SGV (1914)]
III-1-1
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (Q022p Munstergeleen)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwø̜lǝf (Q022p Munstergeleen)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|