25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (Q022p Munstergeleen)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
īēsmötsj (Q022p Munstergeleen)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iesele (Q022p Munstergeleen)
|
ijzelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
ovendeur:
[oven]dø̄r (Q022p Munstergeleen)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q022p Munstergeleen),
oogstgaffel:
au̯xs˲gafǝl (Q022p Munstergeleen),
ǭxst˲gafǝl (Q022p Munstergeleen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
plaket (<fr.):
blakej (Q022p Munstergeleen)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21334 |
illustratie |
illustratie (<fr.):
illestraasje (Q022p Munstergeleen)
|
illustratie [SGV (1914)]
III-3-1
|
20684 |
in de schil gekookte aardappelen |
kwelmannetjes:
kwelmenkes (Q022p Munstergeleen)
|
In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33017 |
ingezaaid land |
toe:
tu (Q022p Munstergeleen)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
inhouwen:
enhǫu̯ǝ (Q022p Munstergeleen)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|