| 33259 |
inkarnaatklaver, franse klaver |
franse klee:
fransǝ [klee] (Q022p Munstergeleen)
|
Trifolium incarnatum L. Een 15 tot 60 cm hoge plant met helder scharlakenrode bloemhoofdjes die van mei tot juli bloeien. Het wordt in augustus gezaaid, levert in mei een flinke snee groenvoer op en wordt dan ondergeploegd. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; L 36, 35; monogr.]
I-5
|
| 20827 |
inzouten |
zouten:
zaute (Q022p Munstergeleen)
|
zouten (mv.?) [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 18705 |
jacquetjak |
slipjak:
sjlupjak (Q022p Munstergeleen)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
sjeket (Q022p Munstergeleen)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18259 |
jak |
bolero (<fr.):
bollero (Q022p Munstergeleen),
jak:
jak (Q022p Munstergeleen),
jakje:
jekske (Q022p Munstergeleen)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak [SGV (1914)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18996 |
jaloers |
jaloers:
jaloes (Q022p Munstergeleen)
|
jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 20763 |
jan in de zak |
broeder:
broor (Q022p Munstergeleen)
|
Koek die in een ketel met water gekookt is (broeder?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hè: is jaorig (Q022p Munstergeleen)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
| 18336 |
jarretelle |
jarretelle (fr.):
jarretels (Q022p Munstergeleen)
|
jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen),
jes (Q022p Munstergeleen)
|
jas [SGV (1914)] || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|