17602 |
kaak |
kaak:
kaak (Q022p Munstergeleen)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kø̜jm (Q022p Munstergeleen)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (Q022p Munstergeleen)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
24676 |
kaardenbol |
kam:
kem (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen)
|
kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
20802 |
kaas |
kaas:
kiès (Q022p Munstergeleen)
|
kaas [SGV (1914)]
III-2-3
|
23212 |
kabouter |
kabouter:
kabouter (Q022p Munstergeleen)
|
kabouter [SGV (1914)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (Q022p Munstergeleen),
stoof:
štōf (Q022p Munstergeleen)
|
kachel [SGV (1914)]
III-2-1
|
24296 |
kadaver |
kadaver:
kǝdāvǝr (Q022p Munstergeleen)
|
Dood beest. [N 38, 20]
I-11
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (Q022p Munstergeleen)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
33434 |
kafbewaarplaats |
kafhok:
kāfhǫk (Q022p Munstergeleen)
|
De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.]
I-6
|