e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

Gevonden: 2500

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balken onder de verhoogde tasruimte schuurhout: [schuur]hǫu̯t (Munstergeleen) De balken die de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer dragen. Zie de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70b] I-6
balken van de zolder boven de dorsvloer legerhout: lē̜ ̞gǝrhǫu̯t (Munstergeleen), legerhouten: lē̜ ̞gǝrhǫu̯tǝ (Munstergeleen) De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.] I-6
balkenbrij balkenbrij: balkebriej (Munstergeleen), panharst: pannes (Munstergeleen) balkenbrij [SGV (1914)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
bandiet bandiet: bandeet (Munstergeleen) bandiet [SGV (1914)] III-3-1
bandschort met borststuk helpenscholk: helpesjolk (Munstergeleen) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
baret baret (<fr.): berrét (Munstergeleen) baret [flat, floets] [N 25 (1964)] III-1-3
barrevoets barvoets: berves (Munstergeleen) barrevoets [SGV (1914)] III-1-3
bascule bascule: voor hoge gewichten te wegen (tot 250 kg)  baskuul (Munstergeleen) Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)] III-3-1
bebroed bevrucht ei bevrucht (bijvgl. nmw.): bǝvrøx (Munstergeleen) [N 19, 54c] I-12
bebroed onbevrucht ei vuil ei: vūl ęi̯ (Munstergeleen) [N 19, 54b] I-12