23334 |
kerkwaarts |
naar de kerk:
noa de kirk (Q022p Munstergeleen)
|
kerkwaarts [SGV (1914)]
III-3-3
|
34077 |
kern |
moer:
mur (Q022p Munstergeleen)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|
20703 |
kersenpannenkoek |
kersenkoek:
kēēsjekook (Q022p Munstergeleen)
|
Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24334 |
kever, tor |
kever:
kêver (Q022p Munstergeleen)
|
kever [SGV (1914)]
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
knibbelen:
knebbele (Q022p Munstergeleen)
|
kibbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen)
|
kiel [SGV (1914)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
scheut:
sjeut (Q022p Munstergeleen)
|
scheut [SGV (1914)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šētǝ (Q022p Munstergeleen)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
17764 |
kies |
baktand:
baktantj (Q022p Munstergeleen)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kiszel (Q022p Munstergeleen)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|