e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
judas judas: judas (Nederweert) Judas [SGV (1914)] III-3-3
juffrouw dametje: dameke (Nederweert) juffer [SGV (1914)] III-3-1
jus, vleesnat saus: Syst. WBD  saus (Nederweert, ... ) Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] III-2-3
jute baal: bāl (Nederweert) Vezelstof, de bastvezels van een soort hennep (Corchorus capsularis) uit Bangla Desh, gesponnen en geweven tot gordijnen, vloerkleden, zakken enz. (Van Dale, pag. 1250). [N 59, 201; monogr.] II-7
kaak kaak: kaak (Nederweert) Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)] III-1-1
kaakbeen(rand) raak: raak (Nederweert) kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd gletsjerd: gletsjert (Nederweert), kale glibberd: hae heet unne kale glibberd (Nederweert), kletskop: kletskop (Nederweert) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaantjes kaaien: kaoj (Nederweert), kaoje (Nederweert, ... ), uitsluitend mv.  kaoje (Nederweert), kaaitjes: kèùtjes (Nederweert, ... ), krapjes: Uitsluitend verklw.  krepkes (Nederweert) kaantje || kaantjes || vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaar kaar: kār (Nederweert), stortkaar: stǫrtkār (Nederweert) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaardenbol kam: kaam (Nederweert, ... ) kaardebol I-7, III-4-3