e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleine hoeveelheid eten greumeltje: Syst. WBD  greumelke (Nederweert), klein beetje: Syst. WBD  klein bitje (Nederweert) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine spil spil: spil (Nederweert) De metalen, tapse pen die aan de ene zijde de loper draagt en aan de andere zijde in een ijzeren of stalen pot rust die op zijn beurt op een balk is gemonteerd die omhoog en omlaag kan worden bewogen. Zie ook afb. 62. Wanneer de molen is voorzien van een zgn. vast werk, kan de kleine spil draaien in de taatspot. Bij een balanceerwerk balanceert de loper met behulp van een speciaal soort rijn op de kop van de stilstaande kleine spil. De kleine spil wordt vooral in windmolens aangetrofen. Zie ook de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16a; A 42A, 22; N D, 14] II-3
kleingeld kleingeld: kleingeljtj (Nederweert) kleingeld [SGV (1914)] III-3-1
kleinkinderen kindskinder: uitsluitend in mv.  kinskînjer (Nederweert) kleinkinderen III-2-2
kleiput leemkuil: lęj.mkūl (Nederweert) Delfplaats waar klei als grondstof voor de fabricage van bakstenen met de hand wordt gestoken of met behulp van machines wordt afgegraven. [N 98, 17; monogr.] II-8
klepel klepel: klepel (Nederweert) klepel [SGV (1914)] III-3-3
kletsen collationeren (<fr.): Fr. collationer.  klasjeneêre / klasseneêre (Nederweert) debatteren, gezellig op zijn gemak praten III-3-1
kletsen [zeveren] zeveren: zeivere (Nederweert) zeveren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zwetsen] zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zwetse (Nederweert) zwetsen [SGV (1914)] III-3-1
kletsoor knapsool: knapsūǝl (Nederweert) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10