e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meelpijp, meelgoot meelpijp: [meel]pīp (Nederweert) De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.] II-3
meelschepje meelschupper: mɛ̄lsxøpǝr (Nederweert) Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b] I-4
meelworm, larve van de meeltor kalander: klander (Nederweert) meelworm III-4-2
meelzolder maalzolder: maalzolder (Nederweert), meelzolder: meelzolder (Nederweert) De verdieping van de windmolen waar het meel wordt opgevangen. De meelzolder bevindt zich doorgaans onder de steenzolder. Het woordtype eerste zolder (l 265c) is van toepassing op de ɛmeelzolderɛ van een geïmporteerde Zaanse molen. Naast de steenzolder en de meelzolder is er in deze molen nog een derde zolder, namelijk die in de kop waar zich as en rondsel bevinden. Zie ook het lemma ɛgraanzolderɛ.' [N O, 27c; A 42A, 2; monogr.] II-3
meer dan een spade diep spitten delven: dɛlvǝ (Nederweert) Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.] I-1
meerderjarig mondig: munjig (Nederweert) mondig [SGV (1914)] III-2-2
meerkoet bleshoen: bleshoon (Nederweert, ... ), bléshoon (Nederweert), meerkoet: maerkoet (Nederweert) meerkoet || meerkoet (38 witte bles en bek; niet zo algemeen; niet op kleine watertjes; meestal met velen bijeen; roep keffend [N 09 (1961)] III-4-1
meester meester: meister (Nederweert), mɛ.istər (Nederweert) (school)meester [RND] || meester [SGV (1914)] III-3-1
meetje steken op het schraampje doen: Nederweert.  op `t schremke doon (Nederweert) Een soort spel voor volwassenen met centen die naar een streep (schremke) gegooid worden. III-3-2
meeuw algemeen keek: keek (Nederweert, ... ), meeuw: mieëw (Nederweert) meeuw III-4-1