e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middendeel van het paard middenhand: medǝhantj (Nederweert), romp: romp (Nederweert) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
mier aamzeiksel: aom-zeiksel (Nederweert), aomzeiksel (Nederweert, ... ), ômzijksel (Nederweert) mier [Weijnen BN 06 (1939)] || mier, alg. [DC 43 (1968)] III-4-2
mijt mijt: miêt (Nederweert) mijt III-4-2
mijt afdekken afdekken: āf˱dękǝ (Nederweert) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mikə (Nederweert) lonken (mikken) [RND] III-3-2
minderjarig onmondig: onmunjig (Nederweert) minderjarig [SGV (1914)] III-2-2
mist, nevel (alg.) mist: (zonder onderscheid)  mist (Nederweert), mot: enne moet (Nederweert), moêt (Nederweert), (beneemt uitzicht)  moet (Nederweert), nevel: (zonder onderscheid)  nevel (Nederweert), Opm. is minder dichte mist dan moêt.  naevel (Nederweert) mist || mist en nevel [DC 27 (1955)] || mist, nevel III-4-4
misten, nevelig zijn dompen: doômpe (Nederweert) misten III-4-4
modder, slijk knats: (mnl.)  de knaats (Nederweert) modder, slijk III-4-4
moe moeg: meug (Nederweert), mø.ch (Nederweert) moe [RND], [SGV (1914)] III-1-2