e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemeren van de ogen schemeren: schemert vur m`n auge (Nederweert), t scheemertj mich (Nederweert) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond avonddonker: aovuntjdônkel (Nederweert), uilenvlucht: BNO.  uûlevleûg (Nederweert), valavond: (meervoud: valaovundje).  val⁄aovuntj (Nederweert) avondschemering, valavond || schemer, halfduister III-4-4
schenen schenen: sxēnǝ (Nederweert) Gekliefde en geschaafde wissen. Zij worden vooral gebruikt voor fijn vlechtwerk. Ook de wanden van duivenmanden worden met schenen volgevlochten. [N 40, 85; monogr.] II-12
schenkel knook: knöke (Nederweert), schenkel: sxeŋkǝl (Nederweert) Bovenbeen boven de knie. Zie afbeelding 2.39. [N 8, 32.8, 32.9, 32.10 en 32.11] || schenkel [SGV (1914)] I-9, III-2-3
schenkkan karaf: kəraf (Nederweert) waterkan, glazen wijn- of likeurkan III-2-1
scheren scheren: schaere (Nederweert) scheren III-1-3
scherf schreef: ei schraef (Nederweert, ... ), ei(n) schraef (Nederweert) scherf III-4-4
scheuken wrijven: vrīvǝ (Nederweert) Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31] I-11
scheukpaal schromppaal: sxromppǭl (Nederweert), schrompstijl: sxrompstil (Nederweert), schuurpaal: sxōrpǭl (Nederweert), wrijfpaal: vrīfpǭl (Nederweert) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheut scheutje: sxø̄tjǝ (Nederweert) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5