17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
os speuje (L288p Nederweert)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
zich inbiele (L288p Nederweert)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
zich verbozen:
zich verbuuëze (L288p Nederweert)
|
zich kwaad maken
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wentjǝlǝ (L288p Nederweert)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
zjenieëre (L288p Nederweert),
zich schamen:
zich schaâme (L288p Nederweert)
|
generen, schamen || zich schamen
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
zich vervelen:
zich vervaele (L288p Nederweert)
|
zich vervelen
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L288p Nederweert)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zeek (L288p Nederweert)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
ziekenhuis:
[In Nederweert heeft gesticht de betekenis van bejaardenhuis]
zeêkenhoês (L288p Nederweert)
|
ziekenhuis
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
zikdje (L288p Nederweert)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|