25168 |
koud, mistig en somber weer |
donker (weer):
donker wêr (L288p Nederweert)
|
donker [~ weer] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
koude wind:
eine kaoje wintj (L288p Nederweert)
|
koude [een ~ wind] [SGV (1914)]
III-4-4
|
31179 |
koudsmid |
koudsmid:
kǭtsmēt (L288p Nederweert)
|
Smid of werkman in smederijen die metaal in koude toestand met vijl, beitel, hamer, boor, schraper, draadsnijwerktuigen, draaibank, etc., bewerkt. Zie ook het lemma "bankwerker" in WLD II. 5, pag. 46 en de toelichtingen bij de lemmata "koperslager" en "blikslager". [monogr.]
II-11
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hoos (L288p Nederweert)
|
kous [SGV (1914)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
bi:ngel (L288p Nederweert),
bingel (L288p Nederweert),
hoosbindel:
hoosbi:ngel (L288p Nederweert),
hoosbingel (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert,
L288p Nederweert),
hoosstiek:
(= elastieken band).
hoosstick (L288p Nederweert)
|
kousenband [N 07 (1961)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
ploegkouter:
[ploeg]kǫu̯tǝr (L288p Nederweert)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
ambras:
âmbras (L288p Nederweert),
bezwei:
bezwêj (L288p Nederweert),
kaskenades:
alleen in mv.
kiskenaatjes (L288p Nederweert)
|
bezwaarlijke drukte, overbodige drukte || koude drukte, smoesjes || overdreven drukte
III-1-4
|
26087 |
kozijn |
romp:
rōmp (L288p Nederweert)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knirs (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
knoers (L288p Nederweert)
|
kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krelkəs (L288p Nederweert)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|