33680 |
lage, natte zandgrond |
lage grond:
ligǝ gront (L288p Nederweert)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18147 |
lam |
lam:
lām (L288p Nederweert),
lammetje:
lɛmkǝ (L288p Nederweert),
schaap:
sxǭp (L288p Nederweert)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
la.mp (L288p Nederweert),
lamp (L288p Nederweert)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19627 |
lampenkap |
lampenkap:
la.mpəkap (L288p Nederweert)
|
lampenkap
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
kousje:
koͅu̯skə (L288p Nederweert),
lampenkatoen:
la.mpəkətū.n (L288p Nederweert),
wiek:
wēk (L288p Nederweert)
|
kousje van spirituslamp || lampepit [SGV (1914)]
III-2-1
|
23151 |
landjeveroveren |
land steken:
landjstaeke (L288p Nederweert),
Sub lântstaeke. Ook: lântstaele. Door kiezen vormden zich twee partijen. Op n niet geplaveide speelplaats of n stuk zachte grond, werd een vierkant getekend met een deellijn in het midden. Op toerbeurt werd met een mes (soms vijl zonder handvat) geworpen in het vak van de tegenpartij. Bleef het mes in de grond steken dan mocht die speler een rechte lijn trekken in de richting van de stand van het mes tot aan de grens van t vak en had dan dit stuk land gewonnen. Men mocht gooien zolang men nog op één voet in eigen land kon staan. Over het laatste stuk mocht de verliezende partij éénmaal eisen dat het mes los van de gestrekte hand af werd geworpen (ook wel met de mond).
lântjstaeke (L288p Nederweert),
land stelen:
Sub lântstaeke. Ook: lântstaele. Door kiezen vormden zich twee partijen. Op n niet geplaveide speelplaats of n stuk zachte grond, werd een vierkant getekend met een deellijn in het midden. Op toerbeurt werd met een mes (soms vijl zonder handvat) geworpen in het vak van de tegenpartij. Bleef het mes in de grond steken dan mocht die speler een rechte lijn trekken in de richting van de stand van het mes tot aan de grens van t vak en had dan dit stuk land gewonnen. Men mocht gooien zolang men nog op één voet in eigen land kon staan. Over het laatste stuk mocht de verliezende partij éénmaal eisen dat het mes los van de gestrekte hand af werd geworpen (ook wel met de mond).
lântjstaele (L288p Nederweert)
|
Landveroveren (met mes of zuulke priem). || Landveroveren (met mes) jongensspel.
III-3-2
|
32822 |
landrol |
rol:
rǫl (L288p Nederweert),
wel:
wɛl (L288p Nederweert),
welblok:
wɛlblǫk (L288p Nederweert)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
dȳvǝlshǭr (L288p Nederweert)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
33838 |
langbenig paard |
klepper:
klɛpǝr (L288p Nederweert),
klippel:
klɛpǝl (L288p Nederweert)
|
[N 8, 20 en 62i]
I-9
|
26109 |
lange spruit |
lange spruit:
lange spruit (L288p Nederweert)
|
De langste van de twee spruiten. Zie ook afb. 25 en 26 en de toelichting bij het lemma ɛspruitenɛ.' [N O, 52b; N O, 52a; N O, 51a; monogr; A 42A, 107 add.]
II-3
|