33276 |
lijnzaadkoek |
reubkoek:
røb˱kōk (L288p Nederweert)
|
Van de pulp wordt niet alleen meel en pap gemaakt, maar er worden ook gemakkelijk te bewaren koeken van geperst. Deze vormen wintervoer van een goede kwaliteit. Na het teloorgaan van het ambachtelijke olieslaan worden industriële lijnkoeken als veevoeder gebruikt. Zie aflevering II.3, Molenaar, lemma Koek, blz. 166.
I-5
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzensmeel:
lēzǝsmɛ̄l (L288p Nederweert)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
33274 |
lijnzaadolie |
lijzendsolie:
lēzǝsōli (L288p Nederweert)
|
De olie die uit lijnzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
lijsterbeer:
liesterbeere (L288p Nederweert),
liêsterbieër (L288p Nederweert),
vuilboom:
voelboum (L288p Nederweert)
|
lijsterbes
III-4-3
|
20725 |
limburgse kaas |
kaas:
Herfse, Limburgse kiës: kaas oorspronkelijk uit het land van Herve (België) Verklw. kieëske
kieës (L288p Nederweert),
stinkkaas:
stinkkieës (L288p Nederweert),
Syst. WBD
stinkkîês (L288p Nederweert)
|
kaas || Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)] || stinkkaas
III-2-3
|
24486 |
linde |
linde:
lîndje (L288p Nederweert),
lindeboom:
lindjeboum (L288p Nederweert)
|
linde || lindeboom
III-4-3
|
24821 |
lindeblad |
lindeblad:
linjeblaat (L288p Nederweert)
|
lindeblad [SGV (1914)]
III-4-3
|
21478 |
liniaal |
regel:
régel (L288p Nederweert)
|
liniaal [SGV (1914)]
III-3-1
|
26792 |
linieijzer |
lijnijzer:
liǝnīzǝr (L288p Nederweert)
|
Een halve-cirkelvormige ijzeren schijf aan een steel met dubbele handgreep, waarmee men de dikte van de turf aansnijdt. [I, 54a; N 18, 15]
II-4
|
33765 |
linkerkant van het paard |
binnenhand:
benǝhantj (L288p Nederweert)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|