25053 |
beetje, een weinig |
fiezel:
(meervoud: feêzels).
feêzel (L288p Nederweert),
kwak:
(meervoud: kwakke; verkleinwoord: kwekske).
kwak (L288p Nederweert),
kwakje:
(is verkleinwoord van kwak).
kwekske (L288p Nederweert)
|
geringe hoeveelheid
III-4-4
|
18886 |
begeerlijk |
begeerlijk:
begairlik (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
begeerig [SGV (1914)] || begeerlijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
33077 |
beginnen te oogsten |
het aantrekken:
het aantrekken (L288p Nederweert)
|
Hier zijn opgenomen de aparte werkwoordelijke uitdrukkingen voor het beginnen aan de oogst. Opgaven als "we gaan maaien" en identieke antwoorden als in het vorige lemma ''oogst'' (5.1.1) binnenhalen zijn weggelaten. Tenzij anders aangegeven moeten alle opgaven gelezen worden als: "we gaan ... ". Vergelijk ook het lemma ''oogst, werkzaamheden'' (4.1.2). [N 15, 9; monogr.]
I-4
|
32716 |
beginvoor, -voren |
aanslag:
ānslāx (L288p Nederweert)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begraifenis (L288p Nederweert)
|
begrafenis [SGV (1914)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
begraâve (L288p Nederweert)
|
begraven
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
belul:
belul (L288p Nederweert),
belûl (L288p Nederweert),
benul:
benûl (L288p Nederweert),
bezei:
bezêj (L288p Nederweert)
|
begrip, nuchter verstand || besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)] || verstand, inzicht
III-1-4
|
17646 |
bekkenholte |
kooi:
kōēj (L288p Nederweert)
|
heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21357 |
bekvechten |
muilen:
moele (L288p Nederweert)
|
redetwisten [SGV (1914)]
III-3-1
|
33489 |
bellefleur |
ossenkop:
ossekop (L288p Nederweert)
|
appelsoort
I-7
|