e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke kat, kater dakhaas: dā.khās (Nederweert), kater: kaater (Nederweert), kātər (Nederweert) kater III-2-1
maretak heksenbessem: in kerse- en berkebomen  heksebieësem (Nederweert) heksenbezem, woekering III-4-3
margarine margarine: megrien (Nederweert) margarine III-2-3
margriet kermisbloem: -  kermisbloom (Nederweert, ... ), sleutelbloem: sluuëtelbloom (Nederweert) margriet [DC 42 (1967)] || margriet (Chrysanthemum leuchanthemun) [DC 42 (1967)] III-4-3
markt markt: mâê.rt (Nederweert) markt [RND] III-3-1
marmeren beeld beeld: e marmere bie:ldj (Nederweert), e marmere bīēldj (Nederweert), e marmere bîêldtj (Nederweert), ei ma.rmere bîê.ldj (Nederweert), marmere bieltj (Nederweert) Marmeren beeld. [N 06 (1960)] III-3-2
marmiet, koperen ketel marmiet: marmi.t (Nederweert) koperen ketel III-2-1
marter fluwijn: fluwien (Nederweert) marter [SGV (1914)] III-4-2
masker mombakkes: mombakkes (Nederweert) masker [SGV (1914)] III-3-2
mathaak pik: pek (Nederweert) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4