e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ogenblikje, korte tijd, eventjes eventjes: effekes (Nederweert), ef⁄kes (Nederweert), ogenblik: (meervoud: oûgeblikke; verkleinwoord: oûgeblikske).  oûgeblik (Nederweert) eventjes || ogenblik, korte tijd III-4-4
okkernoot baak: baok (Nederweert, ... ), noot: (noite) (Nederweert), noatte (Nederweert), noeët (Nederweert), noot (Nederweert) noot || noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten [SGV (1914)] || okkernootkwartier || walnoot I-7
oksel oksel: oksel (Nederweert, ... ) oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] III-1-1
olie olie: olie (Nederweert), reubsmout: Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken  reupsmaot (Nederweert), reubsolie: Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken  reupsoolie (Nederweert) olie [SGV (1914)] || olie uit raapzaad III-2-3
oliebol oliebol: Syst. WBD  oliebolle (Nederweert) Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)] III-2-3
olielamp snotnaas: #NAME?  snoͅtnās (Nederweert) olietuitlampje zonder glas III-2-1
oliemolen oliemolen: ō.li[molen] (Nederweert) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3
olieverf olieverf: ōli[verf] (Nederweert) Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.] II-9
omheinen afmaken: āfmākǝ (Nederweert) Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.] I-8
omheining tuin: tūn (Nederweert) De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.] I-8