24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
eventjes:
effekes (L288p Nederweert),
ef⁄kes (L288p Nederweert),
ogenblik:
(meervoud: oûgeblikke; verkleinwoord: oûgeblikske).
oûgeblik (L288p Nederweert)
|
eventjes || ogenblik, korte tijd
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
baak:
baok (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
noot:
(noite) (L288p Nederweert),
noatte (L288p Nederweert),
noeët (L288p Nederweert),
noot (L288p Nederweert)
|
noot || noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten [SGV (1914)] || okkernootkwartier || walnoot
I-7
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksel (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
olie:
olie (L288p Nederweert),
reubsmout:
Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken
reupsmaot (L288p Nederweert),
reubsolie:
Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken
reupsoolie (L288p Nederweert)
|
olie [SGV (1914)] || olie uit raapzaad
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
Syst. WBD
oliebolle (L288p Nederweert)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
snotnaas:
#NAME?
snoͅtnās (L288p Nederweert)
|
olietuitlampje zonder glas
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
oliemolen:
ō.li[molen] (L288p Nederweert)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ōli[verf] (L288p Nederweert)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L288p Nederweert)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
tuin:
tūn (L288p Nederweert)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|