e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onnozel persoon drikus: driekes (Nederweert), ezel: ieëzel (Nederweert), karhengst: kerhingst (Nederweert), palme: cf. WNT XII-1, kol. 227, s.v. "palm (I)"mnl. palme; lat. palme (palm van de hand  pâlme (Nederweert), sieme: siême (Nederweert), siemesop: siêmesop (Nederweert), sijs: siês (Nederweert), sopsieme: sopsiême (Nederweert), suns: sûns (Nederweert), teut: täöt (Nederweert), uilskuiken: uulskuke (Nederweert), zebedeus: subbedei-jes (Nederweert), zubbedei-jes (Nederweert) dom persoon || ezel (scheldwoord) || goedmoedige onnozelaar || onnozelaar || onnozelaar, sukkelaar || onnozele kerel || onnozele vent || onnozele vent, sufferd || onnozele vrouw || onnozele, sukkelaar || uilskuiken [SGV (1914)] III-1-4
onnozele-kinderendag onnozele-kinderen: Onnūūzele kindjer (Nederweert), ónnûû.zel ki.ṇdjer (Nederweert), onnozele-wichten: onnūūzel wichter (Nederweert) Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)] III-3-2
onpaar onpaar: onpaare (Nederweert) onpaar [SGV (1914)] III-3-2
onregelmatig dorsen een koe(tje) en een kalfje (dorsen): een koe(tje) en een kalfje (dorsen) (Nederweert) Nu eens hard en dan weer zacht slaan. In de vraag was de suggestie opgenomen: "kalfkes maken; met een kuuske en een kalfke dorsen". Voor de fonetische documentatie van de uitdrukking slaghouden, zie het lemma ''maat houden bij het dorsen'' (6.1.3). [N 14, 14a] I-4
onrijp, onvolgroeid groen: greun (Nederweert) onrijp [SGV (1914)] I-7
onrustig onrustig: onröstig (Nederweert), raspelachtig: raospelechtig (Nederweert) ongedurig, onrustig || onrustig III-1-4
ontbijtkoek, peperkoek peperkoek: Verklw. paeperkukske Deze werd veel cadeau gegeven als men op kraamvisite ging. Peperkoek bevordert de ontlasting  paeperkook (Nederweert) peperkoek III-2-3
ontginningsploeg heiploeg: hęi̯[ploeg] (Nederweert) De ploeg die men gebruikt voor het in cultuur brengen van woeste grond, zoals bos, heide, enz. Het ontginningswerk werd verricht met de ploeg in L 159a, 320a, 360, P 48, 51, 107a, 108, 175, 178, 222, Q 11, 28, 77, 94b, 162, 156, 170. Blijkbaar was dat geen aparte, maar de gewone, vanouds "ploeg" geheten, enkele ploeg, die men op dit werk kon inrichten. Voor het in cultuur brengen van bos- en heidegrond gebruikte men: de brabander in L 290a, 321a, P 44, 48, 49, Q 39 of brabantse ploeg in L 331; in L 248 een zware brabantse ploeg (vroeger) en de Melotteploeg (later); de enkele ploeg in Q 7, 80; de aanschietploeg in Q 80; de dobbele ploeg in Q 80; de franse ploeg in Q 79a, 80; de wentelploeg in K 358, L 372a; een (oude) Sack''s of Sack''s(e)ploeg in L 163, 165 of Sack''sische ploeg in L 246 en in Q 22 de tweevoorder. Aan het ontginningswerk kwam in Q 14 de cultivator te pas, in Q 22 en 247 de extirpator, in P 45 de rus en in Q 180 de frees. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 81; N 27, 15] I-1
onvruchtbare grond magere grond: māgǝrǝ gronjtj (Nederweert) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe brul: brøl (Nederweert) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11