e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
panlatten deklatten: dɛklatǝ (Nederweert), panlatten: panlatǝ (Nederweert) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannen poppen pannen poppen: panǝ popǝ (Nederweert), poppen: popǝ (Nederweert) De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d] II-9
pannenkoek koek: bógk@ssekook, körsekook, spekkook, krîntekook  kook (Nederweert), Syst. WBD  kook (Nederweert) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] || pannenkoek, koek III-2-3
pannenkoekenbeslag koekendeeg: Syst. WBD  kookendeig (Nederweert) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pap pap: Syst. WBD  pap (Nederweert, ... ) Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
papier papier: pappeer (Nederweert), pappēr (Nederweert) papier [SGV (1914)] III-3-1
pasgeboren kalf nuchter kalf: nø̄xtǝr [kalf] (Nederweert) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
passen passen: pasǝ (Nederweert) Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] II-7
passiebloem (passiflora coerulea) bloedbloem: bloótbloom (Nederweert) passiebloem III-2-1
pastoor pastoor (<lat.): pəstu.ər (Nederweert) pastoor [RND] III-3-3