33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rizǝ (L288p Nederweert)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
18396 |
ring |
ring:
en Rihngk-S-S (L288p Nederweert)
|
ring [GTP]
III-1-3
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
afliezen:
werkwoord
afleeze (L288p Nederweert),
liezen:
leeze (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
dunne sliertje aan de buitenkant van de schaal dat verwijderd wordt
boṇnə leezə (L288p Nederweert)
|
[SGV (1914)]Hoe noemt u: draad of vezel aan de peul van erwten en bonen (vlies) [N 71 (1975)] || ontdoen, van draden—
I-7
|
26615 |
ringmeel |
ringmeel:
reŋ[meel] (L288p Nederweert)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
24234 |
ringmus |
boommus:
baummös (L288p Nederweert),
boummös (L288p Nederweert),
kransje:
krênske (L288p Nederweert),
ringelmus:
rîngelmös (L288p Nederweert),
tjefke:
tjefke (L288p Nederweert),
veldmus:
veltjmös (L288p Nederweert),
vèltmös (L288p Nederweert)
|
ringmus || ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20792 |
rins |
rins:
Rinse boeëter: ranse boter
rins (L288p Nederweert)
|
zuur, rans
III-2-3
|
21214 |
riool |
overdekte zijp:
overdèkdjeziep (L288p Nederweert)
|
riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L288p Nederweert)
|
ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18214 |
ritssluiting |
rits:
rits (L288p Nederweert)
|
Ritssluiting [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
24317 |
riviergrondel |
zandgeufje:
vanwege "geufje"ondergebracht bij grondeling (is niet modderkruiper!)
zântguuŭĕfke (L288p Nederweert)
|
grondeling, modderkruiper
III-4-2
|