e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schroeien schroeien: sxrø͂ͅi̯ə (Nederweert) schroeien [SGV (1914)] III-2-1
schrokken schrokken: schrökke (Nederweert) schrokken [SGV (1914)] III-2-3
schuchter bleu: bluuĕ (Nederweert) bloode [SGV (1914)] III-1-4
schuifgrendel schoude: schaoj (Nederweert, ... ), sxǭj (Nederweert), schuif: schuuf (Nederweert), schūūf (Nederweert), schŭŭf (Nederweert), sxȳf (Nederweert) schuifgrendel [N 07 (1961)] || Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.] II-9, III-2-1
schuimbeestje jodentuf: joedentuf (Nederweert) speekselachtige afscheiding v plant of dier III-4-2
schuimspaan schuimspaan: schōēmspaon (Nederweert), schuumspaon (Nederweert), schuumspoan (Nederweert), sxy(3)̄mspōͅn (Nederweert) schuimspaan [SGV (1914)] III-2-1
schuren schuren: sxō.rǝ (Nederweert) Het oppervlak van bijvoorbeeld hout met behulp van schuurpapier glad maken. [N 53, 155a; monogr.] II-12
schurk, smeerlap schavuit: schavuut (Nederweert) schavuit [SGV (1914)] III-1-4
schutter schutter: schötter (Nederweert), schötər (Nederweert) schutter [RND], [SGV (1914)] III-3-2
schutters schutters: schötters (Nederweert) schutters (mv.) [SGV (1914)] III-3-2