20168 |
sluitspeld |
sluitspeld:
sloetspel (L288p Nederweert)
|
veiligheidsspeld
III-2-2
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
slörpe (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
Gae kontj huuëre det ¯t uch smeektj, zoeë kojjae slörrepe
slörpe (L288p Nederweert)
|
slorpen [SGV (1914)] || slurpen
III-2-3
|
17741 |
smaak |
proef:
preuf (L288p Nederweert),
smaak:
smaak (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert,
L288p Nederweert,
L288p Nederweert)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20601 |
smaken |
smaken:
smaake (L288p Nederweert),
Sondus smeektj e goot glaas beer doppelt
smaake (L288p Nederweert)
|
smaken
III-2-3
|
20490 |
smakken |
smekkelen:
Zitj toch neet te smekkele aan taofel
smekkele (L288p Nederweert),
smekken:
smekke (L288p Nederweert)
|
smakken, bij het eten met de mond een onbeleefd smakkend geluid maken
III-2-3
|
19358 |
smalen |
smalen:
smaêle (L288p Nederweert)
|
smalen, snieren
III-1-4
|
24883 |
smalle weegbree |
rib:
rup (L288p Nederweert),
røp (L288p Nederweert)
|
Plantago lanceolata L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in graslanden en wegbermen, met lancetvormige, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopstaande stengel zit een donkerbruin aartje met een geel-wit pluizig kransje. De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en bloeit van mei tot de herfst. Veel van de opgegeven benamingen zijn ook in gebruik voor de grote of brede weegbree (zie het lemma Grote Weegbree). Weegbree werd wel gebruikt om zweren te genezen (L 318b, Q 2), vandaar het type zwerenblad; de typen met rib(bel) duiden op de generfde bladeren. Bij lange klaver in L 249: "de smalbladige weegbree, waarvan het zaad dikwijls in het klaverzaad voorkomt". [N 37, 16b; A 46, 5; monogr.] || weegbree, smalle —
I-5, III-4-3
|
33691 |
smalle weg, pad |
pad:
pāt (L288p Nederweert)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
31284 |
smeden |
smeden:
smē.jǝ (L288p Nederweert)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
18978 |
smeerpoes |
klamot:
cf. WNT VII,2 s.v. "klamot". Aanm. voor vla. klamot in andere betekenissen (o.a. "vuile slons") Zie ook CV
klaamót (L288p Nederweert),
onnut:
onnöt (L288p Nederweert),
vetkanis:
vétkaanes (L288p Nederweert),
vetkei:
vétkej (L288p Nederweert)
|
deugniet, vuilpoes, waardeloos persoon || smeerpoes || smeerpoets || vuilpoets
III-1-4
|