e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stenen pot, keulse pot stenen pot: steͅi̯nə poͅt (Nederweert) keulse pot [Weijnen BN 01 (1938)] III-2-1
sterven afpikken: aafpikke (Nederweert), sterven: stêrreve (Nederweert) doodgaan, iets opgeven || sterven III-2-2
stiekem stiekem: stiekem (Nederweert, ... ), stilletjes: stillekes (Nederweert, ... ) geniepig [SGV (1914)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] III-1-4
stiekem eten moffelen: móffele (Nederweert) ergens stilletjes zitten te eten III-2-3
stier stier: stīr (Nederweert) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijf van vingers en handen scheef: scheif (Nederweert) stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)] III-1-2
stijfkop knotskop: knótskop (Nederweert), moeskop: mooskop (Nederweert), neetoor: neetoeër (Nederweert), stekel: stiechel (Nederweert), stijfvreter: stiêfvrieëteer (Nederweert) stijfkop || stijfkop, koppig persoon III-1-4
stikker snij-ijzer: snejīzǝr (Nederweert) Soms wordt de stikker als middel gebruikt om de turf los te steken. [N 18, 4] II-4
stilstaan hou: hōǝu̯ (Nederweert), ju(j): jȳ (Nederweert) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stobbe strobbel: strobǝl (Nederweert) Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.] II-12