20877 |
stomdronken |
poepzat:
poepzaat (L288p Nederweert),
Poepzaat gongte-n-heivers
poepzaat (L288p Nederweert),
strontzat:
strontjzaat (L288p Nederweert)
|
dronken [N 10 (1961)] || stomdronken
III-2-3
|
19897 |
stoof, voetenverwarmer |
lolstoof:
loͅ.lstō.f (L288p Nederweert)
|
voetstoof
III-2-1
|
19820 |
stoof, voetenwarmer |
lolstoof:
loͅlstōf (L288p Nederweert)
|
voetenstoof
III-2-1
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
stoamboit (L288p Nederweert)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
34577 |
stootring |
as:
as (L288p Nederweert)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
kruikenstop:
krū.kəstoͅp (L288p Nederweert)
|
kurk
III-2-1
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
kont:
kǫnt (L288p Nederweert)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33104 |
stoppelland |
stoppelen:
[stoppelen] (L288p Nederweert),
stoppelland:
stǫpǝlantj (L288p Nederweert)
|
Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.]
I-4
|
32698 |
stoppelland ploegen |
dreeg ploegen:
[dreeg ploegen] (L288p Nederweert)
|
Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.]
I-1
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (L288p Nederweert),
stoppels:
stǫpǝls (L288p Nederweert)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|