19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zomerhuuske (L288p Nederweert)
|
priëel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kérvəl (L288p Nederweert),
kêr’revel (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u: kervel (kèlv\\r, kèll\\v\\r) [N 71 (1975)] || kervel
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
boͅu̯mkwekər (L288p Nederweert)
|
[RND 08]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
leemmuur:
lęjmmūr (L288p Nederweert),
tuinmuur:
tu.nmō.r (L288p Nederweert),
tȳnmūr (L288p Nederweert)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
20746 |
tulband |
tulband:
Syst. WBD
tulband (L288p Nederweert),
tulbantj (L288p Nederweert)
|
Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24259 |
tureluur |
steenpikker:
steinpikker (L288p Nederweert)
|
tureluur (28 minder algemeen dan grutto [111]; lijkt wel een kleine bruine uitgave ervan met rode pootjes en snavel; roep [tuu-tu-tu] en [teluuje, teluuje] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34604 |
turfhekken |
hekken:
(mv)
hękǝs (L288p Nederweert)
|
Aparte hekken die voor, achter en opzij op de kar gezet worden om turf te vervoeren. Aanvulling van de lemmata voorhek op de kar en achterhek op de kar in wld II.4. [N 17, 72a + c]
I-13
|
20116 |
turfmolm |
turfgemul:
turfsgemeul (L288p Nederweert),
turfsgemul:
tørfsgǝmø̄l (L288p Nederweert)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|
26795 |
turfspa |
bollespade:
bōlǝspāj (L288p Nederweert)
|
Afhankelijk van de plaats de gebruikelijke schop om turf te steken. In het algemeen een schop met een blad zo breed als een turf breed is en lang als een turf lang is of kan zijn. [N 18, 17; I, 55; monogr.]
II-4
|
20427 |
tweeling |
lammetjes:
lɛmkǝs (L288p Nederweert)
|
De woordtypen tweeling, tweerling, kweeling, koppel en de meervoudige begrippen als twee lammetjes duiden op twee schapen, maar tweelingslam, tweelinglam, tweelingslammetje, tweelingsschaap en tweerlinglam wijzen op één lam van een tweeling. [N 77, 138; N 70, 4]
I-12
|